Mijn moeder belt. “ Pappa is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht”. Ze vertelt dat hij zich bij het opstaan niet lekker voelde en dat de bloeddrukmeter “op hol sloeg”. De huisarts constateerde hartritmestoornissen en denkt dat hij mogelijk cardioversie nodig heeft. “Ik mocht niet mee, ivm corona” zegt ze, “en ik hoop dat het goed gaat, want je weet hoe hij is”.
Ik weet het. Mijn vader is van iemand met een "best wel" grote mond en stevige uitspraken, geworden tot iemand die nauwelijks nog wat zegt en de draad van een gesprek niet meer kan volgen. Mijn vader dementeert en is ook fysiek behoorlijk zwakker geworden. Van de sterke, trotse man die alles over heeft voor zijn gezin en altijd enorm hard heeft gewerkt, de rots in ons gezin, is nog maar weinig over. Als vanzelf is mij moeder in de rol gedoken van de regelaar en ze doet dat op bewonderenswaardige wijze, waarbij ze mij vader respecteert en in zijn waarde laat. Maar ik zie haar eenzaamheid nu ze het in deze tijd samen met deze man moet redden. Reden waarom ik tegen alle regels in toch regelmatig even bij ze langsga. En ja, ik houd wel afstand en was mijn handen. Maar mijn moeder moet toch ook af en toe even haar verhaal kwijt. Mijn zus doet het ook, we kunnen hen gewoon niet helemaal in de steek laten.
Ik spreek af dat mijn moeder me belt als er nieuws is of wanneer hij mag worden opgehaald. Ze moest, voor de zekerheid, een tasje meegeven met spullen voor een overnachting, dus we wachten het wel even af. Ik hoef niet langs te komen, ze redt het wel, zegt ze.
Die middag mag mijn vader worden opgehaald. Ik vind hem, na even navragen, in de wachtkamer van de SEH. Een magere, gebogen man met een tasje op zijn schoot. Hij maakt een verloren indruk, maar als hij me ziet klaart zijn gezicht op. “Hé pa, zijn ze klaar met je?” vraag ik opgewekt. Hij haalt zijn schouders op. “Het zal wel”, zegt hij. Hij kan me niet vertellen wat de dokters hebben gedaan, of hij medicijnen mee heeft gekregen of een brief. Hij weet ook niet wat er precies is gebeurd. “Ik voel me prima” , zegt hij. Ik informeer of ik een arts kan spreken, maar dat is moeilijk. Eerst maar naar huis dan. “Hé ouwe, wilden ze je niet houden?” grapt moeder en ze duwt hem een glas versgeperst sinaasappelsap in zijn handen. Ik vertel haar dat ze er goed aan doet het ziekenhuis te bellen omdat we geen idee hebben wat er nu is gebeurd. Ze aarzelt, kan dat zomaar, een dokter storen?
Als ik zeg dat ik het wel even zal doen is ze dankbaar. Ik krijg te horen dat het hartritme vanzelf is hersteld en dat ze hem alleen hebben geobserveerd. Wel moet de dosering van zijn medicatie worden aangepast en komt er een vervolgafspraak.
Als ik naar huis rijd merk ik dat het me dwars zit. Ik heb alle begrip voor de coronamaatregelen, maar ik vind het toch onjuist dat een dementerende, verwarde oudere zonder begeleiding naar het ziekenhuis moet. Een kind mag vergezeld worden door een van de ouders. Ik vind dat vergelijkbaar omdat mensen als mijn vader ook niet voor zichzelf kunnen opkomen of de gang van zaken in de gaten kan houden. Bovendien maakt het feit dat hij de situatie niet meer helemaal begrijpt hem angstig. Maar de rudimenten van zijn rol als sterke vader, rots in de branding, leidt ertoe dat hij alle onzekerheid wegwuift met: “Ik voel me goed, ik mankeer niks”, óók tegenover de artsen en verpleging.
Ik weet het. Vergeleken met alle door dit virus ondervonden leed is dit maar een kleinigheidje. Maar ik wilde het toch even kwijt.